TWEE PASTOORS ROND 1600

Door Jan Ruiten

  Laatst bewerkt: 10-11-2008

MERTEN VANGHEN HOEFFACKER,

PASTOOR TE MAASNIEL (VOOR 1566) TOT 1606.

 

 

Marten van den Hoeffacker is zeker een halve eeuw priester geweest, waarvan minstens veertig jaar als pastoor te Maasniel. Al in april 1566 trad Marten van Hoffacker, pastoor te Maasniel, op als ondertekenaar bij een grondruil. (GAR, G. van Bree: Rens Gestae nr. 1218. Jaartal moet zijn: 1566. Inventaris d’Hoop, nr. 18500, fol. 7.) Dat was in de tijd van de nietsontziende beeldenstorm in sommige plaatsen.

 

Links: De monnik en de non, detail naar onbekende meester, midden 16e eeuw.

De dorpspastoor was een zoon van zijn tijd. Marten had twee buitenechtelijke kinderen, te weten zoon Gerith en dochter Greitgen. Zijn familie woonde in de stad.

In januari 1574 vermaakte Marten aan zijn twee kinderen een huis in de Steeg, afkomstig van het echtpaar Bertelmans. De priester had het huis in 1556 verworven, toen genoemd echtpaar een schuld aan hem niet kon betalen.
In de zomer van 1577 verkochten broer en zus het huis aan Peter van der Hardt en vrouw Trijne. Omdat dit gebeurde zonder tussenkomst van voogden, mogen we aannemen, dat beiden omstreeks 1550 geboren zijn.

Gerith van den Hoeffacker is voortijdig overleden. Bij de verdeling van enige goederen tussen de pastoor en de overige familieleden in 1591 is alleen nog sprake van zijn natuurlijke dochter Greitgen. De vrouw was in 1580 getrouwd met Wilhelm Beumers van Elmpt. 

De schrijfwijze van de naam varieert tussen Van den Haeffacker en Van gen Hoiffacker. Deze veldnaam komt zowel in de streek als ook elders  als familienaam voor.

De meeste gegevens stammen uit het register van overdrachten, berustende in het archief van het Hoofdgerecht te Roermond. In 1591-92 werden enkele zaken geregeld tussen Marten van den Hoeffacker enerzijds en zijn naaste familie anderzijds. Zijn broers Thijs en Hendrick en zus Lysbeth zijn dan al gestorven. Ook de dochter en kleindochter van Thijs, beiden met name Johanna, zijn dan gestorven. Marten is dan (als familieoudste) de naaste erfgenaam van een stuk land in de Wijngaard bongerd buiten de stad. (GAR, Hoofdgerecht inv. nrs. 311-312.)

   


Mede-erfgenamen waren de kinderen van Hendrick en Grete. Hendrick had drie kinderen nagelaten, te weten Gerit, Daem en Lysbeth van den Hoeffacker. De laatste was getrouwd met Willem van gen Donck. Ook de drie kinderen van zijn zus Grete zijn met naam bekend: Jutt Febus, weduwe van Joist, Gierte Febus, de vrouw van Jacob op den Caniel, en Neule Febus, getrouwd met Willem van Dijck.

Tenslotte was er nog het echtpaar Grietgen vanden Hoeffacker en Willem Beumers. Uiteindelijk verwierven zij het merendeel van de grond uit de nalatenschap van hun nicht Johanna van den Hoiffacker, zoals de akker in Wingerds bongaard.

Toen Willem Beumers in 1580 trouwde met de dochter van pastoor Van den Hoeffacker, was hij weduwnaar van Bertte. Uit eerste huwelijk, dat slechts drieëneenhalf jaar duurde, had hij een zoon Corst Beumers. Willem en Grietgen kregen meerdere kinderen, o.a. zoon Henrich.

In november 1612 verzoekt Willem aan de magistraat van de stad Roermond om zijn zoon Hendrick in aanmerking te laten komen voor een studiebeurs aan het St. Hieronimus-college te Keulen. In maart daaropvolgend, herhaalt hij dit verzoek. Maar in mei 1613 wordt besloten om de eerstvolgende vrijgekomen plaats te gunnen aan de zoon van Matthijs van Dulcken. (GAR. Oud Archief inv.nr. 2)

Corst, voorzoon van Willem Beumers uit eerste huwelijk, liet iedereen, die het maar horen wilde, weten dat hij na het overlijden van zijn vader de volmolen op de Roer zou opeisen, evenals het huis in de Neerstraat en het achterhuis op de Berg. Het was duidelijk: zijn bed was gespreid.

Om onenigheid te voorkomen, maakte Willem Beumers in 1612 zijn testament, waarin o.a. de goederen beschreven staan die op zijn voorzoon zouden overgaan, maar ook de goederen die hij niet zou erven. (GAR, Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 382-23.)

Uit dit testament blijkt overduidelijk, dat Willem Beumers vrij aardig gegoed was in en om de stad. De eerste tegenvaller voor Corst was de volmolen. Die was al verkocht om met het geld de schuldeisers te betalen. Verder zouden de drie huizen in de stad op de nakinderen overgaan, evenals de boerderij te Maasniel.

Corst zou van zijn vader meerdere stukken land te Beesel erven. Van het gereide, de roerende goederen, was een deel van het meubilair stuk of verdwenen toen de prins van Oranje met zijn leger de stad was binnengevallen. Verder erfde Corst de goederen te Gangelt in het land van Gulick, afkomstig van zijn moeder.

   

 

 

Huis 1. aan de Eyermert met de boomgaard naast de leigraaf zou volgens de cijnsregisters de bewuste boerderij te Maasniel zijn. (Illustratie, Jan Ruiten: Onder den Klockenslagh… blz. 403.)

 

De boerderij te Maasniel, die op de nakinderen zou overgaan, bestond uit huis met hof, een boomgaard en enig akkerland. Volgens gegevens uit de cijnsregisters van Maasniel uit 1705 en 1740 was de boerderij gelegen aan de Eiermert naast de leigraaf.

De grond was toen al opgedeeld in een boomgaard naast het goed De Thooren en de huisplaats “waarop de pastoor een huis heeft gezet”. Die pastoor was Marten van den Hoeffacker. Later stond dit huis op naam van Lenardt Schoenmaeckers en was afkomstig van Boomers goed, verwijzend naar Willem Beumers.

De grond was belast met een cijns van 6 deniers aan het huis Daelenbroeck. Ook in een lijst van ‘die naber zu Niel’ zonder datum (maar van voor 1633) staat hij genoemd: ‘Willem Bomer, hauss und hoff und zugehor: 12 (morgen)’ (RHCL, Archief Kartuizers Roermond, inv. nr. 333.)

 


 

LAURENTIUS WALRAMI,

PASTOOR TE MAASNIEL 1606-1636.

PASTOOR TE LECHENICH EN KANUNNIK TE KEULEN SEDERT 1636.

 

Geboren te Roermond ca. 1580 als zoon van Walraven Linssen en Trincken van Merum.

Priesterstudie Sankt Hieronymuskolleg te Keulen 1601-1606.

Pastoor te Maasniel 1606-1635.

Pastoor te Lechenich en kanunnik Sankt Apostelstift te Keulen 1635-1643.

 

Waarschijnlijk was het de grootvader van pastoor Walrami, Lins (Welkers), die midden 16e eeuw vanuit Herkenbosch in de stad trouwde met de aldaar wonende Enne van Merum. Lins van Herkenbosch en zijn vrouw Enne kregen (voor zover bekend) drie zoons en een dochter. De jongens zijn met naam bekend: Nijss, Johan en Walraven Linssen. Alleen via de kinderen van Nijss Linssen van Herkenbosch werd de familielijn voortgezet onder het patroniem Nijssen.

Rechts: Munsterkerk e.o. Detail uit gravure van Joan Blaeu anno 1644.

Walraven trouwde tegen 1580 met Trincken van Merum. In februari 1587 werd Walraven van Herkenbosch benoemd tot een van de drie gezworenen (vertegenwoordigers) van het bakkersgilde in de stad.

In januari 1588 verkochten Johan Hillen en zijn dochter Johanna, de weduwe Merwick, een huis in de Hamstraat aan Munsters kerkhof aan Welken Linsen van Herkenbosch en vrouw. Ernaast lag het huis van Welkens moeder Anna van Merum. In oktober van dat jaar beleende Walraven het huis met 200 daalders. (GAR, Hoofdgerecht inv. nr. 311.)

Uit zijn huwelijk met Trincken werd zoon Laurens (ca. 1580-na 1643) geboren; zo genoemd naar diens grootvader, Lins van Herkenbosch. De jongen groeide op in de Hamstraat in de schaduw van de Munsterabdij. Waarschijnlijk doorliep Linss de Latijnse School nabij de kathedraal. (De jezuïeten zouden zich eerst in 1611 in de stad vestigen.)

In die jaren, eind 16e eeuw, kende de nog jonge bisschopsstad Roermond een tijdelijke opleving van handel en nijverheid. Meer goederen dan voorheen werden in die jaren van groete neeringe und welvaren op de markt te koop aangeboden.

De jongeman kreeg in mei 1601 van stadswege een beurs om te gaan studeren op het St. Hieronymus-college in Keulen. Hier volgde Linss zijn priesterstudie. Het Roermondse Huis aldaar bood plaats aan telkens zes studenten, die in Keulen konden studeren op kosten van hun vaderstad. Hun leeftijd varieerde bij aanvang van de studie tussen 21 en 26 jaar. (Zie: Oud archief Roermond i.n. 1494 t/m 1531.)

Vijf jaar later had Laurens zijn studie te Keulen succesvol afgesloten en kreeg de bakkerszoon meteen de benoeming tot pastoor te Maasniel als opvolger van Merten van gen Hoeffacker. In augustus 1606 verzocht de weduwe Bosman het stadsbestuur, om de plaats in het college, die was vrijgekomen met de benoeming van Laurens Welchers(!) tot pastoor te Maasniel, over te laten aan haar zoon Peter. (De namen Welkers en Walraven werden hier om en om gebruikt. Oud archief Roermond inv.nr. 1, blz. 115 en blz. 419-2: dd. 30-8-1611: Laurenti Walraven, pastoor te Maasniel; inv.nr. 2, blz. 52v, en 97v. dd. 17-8-1606: Laurens Welchers, pastoor tot Neel. Vergelijk: doopregister Roermond dd. 6-5-1606 en dd. 11-11-1612: Laurentius Welkes, pastoor te Maasniel.)

 

Maasniel bij Roermond

 

Links: de kerk van Maasniel naar een prent uit 1699.

Ook na de oprichting van het bisdom Roermond in 1569 bleef de parochie Maasniel in het aartsdekenaat Kempen deel uitmaken van het prins-bisdom Luik. De inkomsten van de grote tienden op de veldvruchten onder de klokkenslag van Maasniel waren voor een groot deel in handen van het kartuizerklooster te Roermond. Dat hield tevens in dat de kartuizers verplicht waren voor het onderhoud van de kerk. De pastoor genoot van deze inkomsten slechts het achtste deel, evenals van de kleine tienden op biggen, lammeren, zaad en hooi.

In 1620 werd nogmaals bepaald, dat het onderhoud van de pastorie, de wheemhoff, voor rekening van de dorpslasten vielen, evenals het onderhoud aan klok en toren. (De kerkklok luidde immers ook bij onraad, en om de morgen, middag en avond aan te kondigen.)

 

Om aan zijn levensonderhoud te voorzien, had de parochieherder nog opbrengsten uit het pastorieland, dat hij door een pachter liet bewerken.

Rond 1600 verpachtte het gemeentebestuur van Roermond een stuk grond onder Maasniel, de Tichelrije genoemd, ter grootte van zo’n 4 morgen uit een geheel van 12 morgen (= 4ha). Dat gebeurde jaarlijks bij opbod “met het opbranden der kaars”, waarvoor steeds zes zittingen werden uitgetrokken: drie te Maasniel en drie in de stad. De laatste hoger bij het uitgaan van de kaars, kreeg uiteindelijk de pacht toegewezen.  In september 1605 nam Walraven Linsen de grond in pacht voor 48 gulden; toen nog voor de duur van een jaar. In 1611 was het zijn zoon Laurens, die de grond in pacht verwierf tegen een huurprijs van 61 gulden jaarlijks voor de duur van zes jaar en daarna voor nog eens vier jaar. De gebroeders Baeckhoven stonden borg voor de pastoor met hun huis in de stad.

Zijn vader blijkt dan gestorven te zijn. In september 1611 namelijk verkocht Adriaen van Wissel zijn huis in de Neerstraat. Huis en hof stonden voor ¼ deel op naam van Trincken, de weduwe van Walraven Linssen van Herkenbosch.

   


 

De familie Linssen

In december 1591 kochten Walraven en zijn broer Johan van Herkenbosch samen een stuk land buiten de stadsmuur in het Lommerveld. Johan was toen al getrouwd met Trincken van Dijck, weduwe van Hendrick Nijven. Hun dochter Metgen kwam jong te overlijden en haar goederen gingen toen over op haar halfbroer Corst Nijven. Mogelijk is deze aangetrouwde verwantschap, de reden dat Laurens Walraven in 1627 gevraagd werd als voogd op te treden van het zoontje van Jan Bijlemaker van Leeuwen en vrouw Encken Nijven, samen met grootvader Corst Nijven.

Eind 1627 verkocht de zielenherder twee akkers op het Lommerveld buiten de Nielerpoort, afkomstig van zijn ouders. Volgens toen geldend recht konden naaste familieleden de verkoop ‘beschudden’ tegen betaling van de koopprijs plus de onkosten in goud en zilver.

In dit geval maakte Johan Nijssen, zoon van, binnen de termijn (van 6 weken en 3 dagen) gebruik van het beschudrecht en trok de grond enkele weken later als naaste bloedverwant aan zich. Zodoende komen we terecht bij diens vader Nijss Linssen van Herkenbosch, een andere broer van Walraven. Nijs woonde aanvankelijk ook in de stad, maar in 1602 kocht hij met zijn vrouw Mettel een huis te Roer, naast het huis van hun zoon Werner. Daar sleet het echtpaar zijn levensavond.

In elk geval van Werner Nijssen, neef van de pastoor te Maasniel, is bekend dat hij zijn vrouw en kinderen niet onbemiddeld had achtergelaten bij zijn overlijden.

Het is niet helemaal zeker in hoeverre Paulus van Rour al of niet in het rijtje thuishoort.

Het ouderlijke huis in Roermond heeft Laurens ook na zijn vertrek uit de streek aangehouden. In 1638 werd de ligging omschreven, gelegen tegen het Munster kerkhof. De woning werd door tussenkomst van een zaakwaarnemer verhuurd. Nadat de vorige huurster was vertrokken (of overleden), heeft het huis korte tijd leeggestaan en werd van overheidswege gekraakt! Het stadsbestuur had het huis inmiddels aan Thonis de speelman toegewezen. De nieuwe huurder, Jan de Walle, trof het huis bewoond aan toen hij er in wou trekken. Jan had het huis van pastoor Walraven voor 24 gulden gehuurd van Pasen tot Pasen. (Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 475.)

   



LECHENICH anno 1646, naar Mattheus Merian. (bron: Theodor Wildemann, Rheinische Wasserburgen. Ges. f. Buchdruckerei, Neuss 1954.)

 

Lechenich bij Keulen

Laurens Walrami is bijna dertig jaar pastoor te Maasniel geweest. In 1636 werd hij als zodanig opgevolgd door Gerardus Humelius.

Laurentius Walram werkte van 1635 tot 1643 als pastoor in de parochie van de (kurkölnische Residenz- und Amt)stad Lechenich, een ommuurd stadje met vesting op een steenworp van de stad Keulen. De parochie van St. Kilian was al vanaf 1255 verbonden met het stift van de H. Apostelen te Keulen. Als zodanig was Laurentius over dezelfde periode als kanunnik verbonden aan het stift. Toen pastoor Walram zijn intrek nam in Lechenich, had de stad een periode van heksenvervolgingen juist achter de rug.

Links: het St. Apostelstift te Keulen, detail Mercator-plan uit 1571.

Volgens notities bij een proces uit 1640 blijkt, dat de zielenherder beide functies, die van pastoor alsook kanunnik inderdaad tegelijk uitoefende. Keulen kende hij nog uit zijn studententijd. De priester had in Roermond als privé-persoon nog wat schulden in zaken, die hij met de verkoop van enkele akkers buiten de stad dacht te kunnen voldoen. (Hoofdgerecht Roermond inv. nr. 134, procesnr. 831 anno 1640. Website Pfarrgemeinderat St. Kilian, Lechenich.)    

 Het pastoorsambt te Lechenich was vanwege de geringe inkomsten geen aantrekkelijke post. De vergoeding vanuit de kerk bedroeg slechts 133 daalders. In 1637 werd daarom, op voordracht van de officiaal te Keulen, besloten dit te vermeerderen  met de inkomsten uit een der vele kanunnik-posten van het Apostelstift. Zodoende zou het gemakkelijker zijn om de post te Lechenich in het vervolg te bemannen. Het kapittel telde namelijk 30 zogenaamde kanunnik-prebenden en nog eens 16 kapelaans. (Archiv NRW te Keulen: Bestand 204: St. Aposteln Köln, U 3/599 en 3/600.)

Het stift betrok haar inkomsten o.a. uit hoeven en tienden te Herkenbusch (bij Grevenbroich), Blerick, Hoeningen en Lechenich. In laatstgenoemde plaats bezat het stift o.a. een boerderij aan de Wall, een tiendhof, pastorieland en 7 morgen weide, de Apostelbenden geheten.

De belegering van Lechenich van 17 maart tot 26 mei 1642 door troepen o.l.v. maarschalk Guebriant.

 



Jean-Baptiste Budes, comte de Guebriant, maréchal de France (1602-1643), Bretons edelman. Hij diende eerst in de Nederlanden en in 1638/39 in het leger van Barnhard von Saxen-Weimar.

Vanaf half maart tot eind mei 1642 werd de stad Lechenich belegerd door troepen onder leiding van maarschalk Guébriant. De belegering en de daaruitvolgende stadsbrand zullen wel niet alleen op de parochieherder een onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Het kerkgebouw heeft beide rampen doorstaan.

In 1643 liet Laurentio Walrami, pastoor te Lechenich, bij boekdrukker Wilhelm Friessem te Keulen een boek uitgeven met de welluidende titel: “Verteidigung und Triumph des Schlosses und der Stadt Lechenich gegen die hessischen, weimarischen und französischen Truppen”. Het boek (aan de hand van de fransiskaner pater Mathias Sarburg) handelt over deze belegering van de stad in 1642, tegen het einde van de 30-jarige oorlog. (Vriendelijke informatie van dhr. Ralf Othengrafen, Stadtarchief Erftstadt.)

 

Voorlopig is nog niet bekend of 1643 tevens het sterfjaar van pastoor Laurens Walrami was, of dat hij toen naar een andere parochie was verhuisd.

 

 

Titelblad boek Laurentio Walrami uit 1643. (Uit: Bartsch, Frank/ Stommel, Hanna: Lechenich. Von der Römerzeit bis heute. Eine illustrierte Stadtgeschichte, Erftstadt-Lechenich 2004.)

 


 

GAR: Gemeentearchief Roermond

RHCL: Regionaal Historisch Centrum Limburg te Maastricht

NRW: Archieven in Nordrhein-Westfahlen te Keulen