De tegelarij, een terugblik in zijn historie

De naam Tegelarij wijst op een ambacht, dat hier oudtijds werd uitgeoefend: het tegelen of tichelen. Hieronder verstaat men het vervaardigen van bakstenen. Het bakken geschiedde in een primitieve veldoven; de gevormde en gedroogde stenen werden opgestapeld en over deze stapel heen werd van leem en stenen een gewelf gebouwd met aan de ene kant een vuurhaard en aan de andere een rookafvoer. Na de oven enkele weken met hout of turf gestookt te hebben, liet men hem weer afkoelen en brak het gewelf boven de nu gebakken stenen af. Bij deze primitieve werkwijze was de kwaliteit van het product natuurlijk erg wisselvallig. Deze methode werd op het Tegelarij-veld, -vroeger ook genoemd de, Tichelarie of Tegelarije-, al zeer vroeg toegepast. Zeker al in de 14e eeuw en misschien nog wel vroeger stonden op dit terrein dergelijke veldovens. Hoewel het Tegelarij-veld in Maasniel ligt, dat voor 1795 deel uitmaakte van de Heerlijkheid Dalenbroek, -zo genoemd naar het gelijknamige kasteel bij Herkenbosch-, had de stad Roermond al voor 1400 het ontginningsrecht ervan verworven. Toch kennen wij de naam van nog een oudere rechthebbende. In een cijnsregister van Kasteel Dalenbroek staat het Tegelarij-veld namelijk omschreven als "...die tijchelbecker van jans lande van suchtellen, nu die stat van rourmonde." De ontginning werd door Roermond fors ter 'hand genomen; een groot deel van de vestingwerken, openbare gebouwen, kloosters en woonhuizen moeten gebouwd zijn met hier gebakken stenen. dit bakken gebeurde in akkoord door rondtrekkende steenbakkers. Met hen werden contracten afgesloten voor zes of twaalf jaar. De stad garandeerde de afzet der stenen en verschafte de steenbakker een klein huisje in het Tegelarij-veld, waarvoor deze echter jaarlijks een bepaalde minimum hoeveelheid stenen moest bakken en tegen een vastgestelde prijs moest verkopen. Door de intensieve ontginning raakte het terrein aan het einde van de 16e eeuw uitgeput; het laatste contract werd op 13 maart 1579 voor twaalf jaar afgesloten.

ONTGINNEN

Daarna lag het terrein braak en verdween het huisje. De stad trachtte het te verpachten als landbouwgrond of weiland door de grote drassigheid werd dit geen succes. Toen daarna in 1649 de Heer van Dalenbroek ook nog een grote som achterstallige cijns opvorderde, besloot men de Tegelarij, toen groot 18 a 19 morgen (573 a 575 are) te verkopen. Op 27 mei 1650 werd de toenmalige stadscommandant en gouverneur van Roermond, Kolonel Francois Bitot, de eigenaar. Zijn plan was de "morasachtige onvruchtbare lieghte (laagte), qualick te approprieren totte culture" te gaan ontginnen voor agrarische doeleinden. De Vrijheer van Dalenbroek, Florens Hattardt von and zu Rollingen, met wie Bitot goede relaties onderhield, zag hierin een stimulans voor de ontwikkeling van Maasniel. Hij stond Bitot toe er een huis met voorhof, -de boerderij-, op te bouwen: de huidige Tegelarij. Bij wijze van subsidie schonk hij aan het huis een aantal rechten, die eigenlijk alleen' aan adellijke huizen toekwamen, zoals vrijdom van inkwartiering, van een aantal belastingen en van herendiensten aan het kasteel. Doordat men het gebouw met grachten moest omringen om het opkomende moeraswater af te voeren, kreeg de Tegelarij het voorkomen van een klein kasteel. Hierdoor en door de aan het huis verbonden rechten groeide bij de later eigenaars het idee, dat zij een oud adellijk goed bezaten.

PROCESSEN 

Over de al dan niet vermeende rechten werden dan ook vele processen gevoerd voor het schepengerecht van Maasniel en het Hof van Gelder te Roermond. Na het overlijden van kolonel Bitot verkochten zijn erfgenamen op 9 januari 1704 de Tegelarij aan de weduwe van schepen en ritzburgemeester Gerard Francois Bossman, lid van een aanzienlijke Roermondse familie. Doch na vele processen met de gemeente Maasniel verkocht zij het goed, dat zij zelf nooit bewoond had, op 23 februari weer aan de advocaat Peter van Beuningen voor de som van 3000 pattacons (12000 gld.) Deze bleek echter niet gefortuneerd genoeg want in 1732 moest hij een lening van 2500 rijksdaalders opnemen om het restant van de koopsom met de interest te betalen.

Aangezien hij deze lening niet kon aflossen, wees het Hof van Gelder op 10, oktober 1736 de Tegelarij toe aan zijn geldschieter Bartholomeus Joannes Baron van Wittenhorst, Raad costumier van het Hof. Ook deze eigenaar moest zijn rechten in verschillende processen verdedigen, aangezien het dorpsbestuur van Maasniel in 1742 en in 1743 Hannoverse troepen op de Tegelarij wilde inkwartieren. Na de dood van Baron van Wittenhorst in 1743 moesten zijn erfgenamen de Tegelarij belasten met hypotheken om hun schulden te betalen. In 1748 leende zij 1000 pattacons (4000 gld.) van de scholtis van Dalenbroek, Theodorus Clout. In 1751 moesten zij 3700 pattacons (14800 gld.) lenen van de Roermondse koopman Daniel Griffin, o.m. om de schuld aan scholtis Clout of te lossen. Naast de Tegelarij werden hiervoor ook Jongenhof te Lerop en twee huizen op de Swalmerstraat tot onderpand gesteld. De gaten bleken echter niet meer gestopt te kunnen worden en de douaniere Wittenhorst met haar drie dochters Isabella, Theresia en Diana moesten goederen gaan verkopen.

RENTENIER

Op 3 december 1757 werd op de openbare verkoop op het raadhuis van Maasniel Seigneur Willem Peters, koopman te Roermond, voor 2809 pattacons (11236 gld.) eigenaar van "het huys genaemt de Tegelerije met bouwhoff, moesgarden, vivers, weyden etc." en van de huisbrouwerij bestaande uit "eenen ketel, beun, (zeef of kuip?) ende een pumpken." De omvang van de landerijen was toen door de verdergaande ontginningen ca. 58 morgen (1846 are) geworden. Ook bij deze verkoop werden weer de voorrechten, die in 1650 aan het huis geschonken waren, weer nadrukkelijk vermeld. Willem Peter kon zich geruime tijd onbekommerd in zijn bezit verheugen. Hij hoefde als gearriveerd koopman geen leningen op te nemen, integendeel hij verstrekte ze, o.m. aan de gemeente Maasniel en aan vele particulieren. Bij zijn overlijden te Roermond op 11 februari 1788 werd hij dan ook volkomen terecht rentenier genoemd. Hij liet de Tegelarij na aan zijn twee neven Willem Renier Peters, pastoor te Buchten en Johan Peter Peters. Zij moesten op 30 december 1793 "ons casteelken...wesende los, liber en vrij allodiael goed..." (sic) belasten met een lening van 10000 gld. kleefs of 2500 pattacons. Johan Peter, evenals zijn oom koopman, ging, later in Belgie wonen te Ivoz bij Luik. Van daaruit regelde hij mede in naam van zijn broer, die nog steeds pastoor te Buchten was, de verkoop van de Tegelarij op 25 september 1818. Koopster van het goed, toen groot 16 ha. 61 a. 50 ca., was Maria Josepha van Wijlick, weduwe van de Roermondse koopman Henri Joseph Schieffer. Zij overleed op 30 april 1834 in de gezegende ouderdom van 87 jaar in haar huis op de Markt no. 51, en liet haar bezittingen na aan haar drie kinderen. Tot in de dertiger jaren van deze eeuw is de familie Schieffer eigenaar van de Tegelarij gebleven.

PACHTERS

Hoewel gebouwd als landhuis heeft toch geen van de bezitters er voor langere tijd gewoond. De exploitatie van de boerderij lieten zij aan pachters over. Zij beschouwden de Tegelarij als een kapitaalsbelegging en bleven liever in hun gerieflijker huizen in Roermond wonen, waar zeker de eerste bezitters deel uitmaakten van de society. Dit heeft waarschijnlijk het hoofdgebouw voor ingrijpende verbouwingen gespaard zodat wij in de Tegelarij nu een fraai voorbeeld van een 17e eeuws landhuis bezitten. Aangezien door de franse revolutie alle heerlijke rechten en voorrechten afgeschaft werden, is de Tegelarij in het begin van de 19e eeuw qua status gedegradeerd tot een landhuis met bijbehorende pachthoeve, zoals er rondom Roermond nog vele bestaan. Het huis heeft echter de veel oudere benaming Tegelarij-veld, die anders waarschijnlijk verloren zou zijn gegaan omdat er al meer dan drie eeuwen niet meer geticheld werd, voor ons bewaard en doorgegeven aan de nieuwe woonwijk.

Peter Dingemans, Maastricht

Bron: Trompetter dinsdag 18 september 1979
Met dank aan Peter van Cruchten